Woche 4
mögen = houden van, lusten
ich mag
du magst
er/sie/es/man mag
wir mögen
ihr mögt
sie/Sie mögen
dürfen = mogen (toestemming)
ich darf
du darfst
er/sie/es/man darf
wir dürfen
ihr dürft
sie/Sie dürfen
müssen (noodzaak, het kan niet anders)
ich muss
du musst
er/sie/es/man muss
wir müssen
ihr müsst
sie/Sie müssen
sollen (een ander wil het)
ich soll
du sollst
er/sie/es/man soll
wir sollen
ihr sollt
sie/Sie sollen
Regels voor het geslacht (der, die das) van zelfstandige naamwoorden
Idioom
Leren hoofdstuk 7 Dienstverlening, 8 Gezondheid, 9 Waarnemen en bewegen en 10 Werk en beroep.
Klik hier om te oefenen en om de zinnen te beluisteren.
Neem bij vragen gerust contact op: ek.de.vries@home.nl