Home > Presentaties > 2013 NHL > Voorbeeld leergang

Voorbeeld leergang

 

 

Kapitel

Onderwerp 1

Onderwerp 2 (3)

1

Getallen (C), sein (D),

Sterke en zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd (ook heißen) (E)

2

Haben en werden (B)

Lidwoord (der, ein, kein) (E)

3

Nominativ en Akkusativ (der, ein, Objekt) (E)

Bzittelijk voornaamwoord (G)

4

Regels voor geslachten (C, leertip 10)

Der-Gruppe (dies, jen, jed, mach, solch, welch, all); Gleichsetzungsnominativ (G)

5

Voorzetsels +3 (allemaal); richtingsvoorzetsels (ook, ins, in die) (D)

Persoonlijk voornaamwoord (1, 3, 4) (F);

Tijdsbepalingen in vierde naamval

6

Haben, sein en werden in de verleden tijd (C)

Voorzetels +4 (+ an.. vorbei, an … entlang) (G)

7

Dativobjekt (geen persoonlijke voornaamwoorden) (D)

Het zwakke werkwoord in de verleden tijd (inclusief warten, reden) en voltooid deelwoord (I)

8

Können, mögen, wollen, möchten – tegenwoordige, verleden en voltooide tijd (B)

Dürfen, müssen, sollen (tegenwoordige, verleden en voltooide tijd) (E)

9

A-Umlaut (C)

E/i-Wechsel (F), inclusief nehmen, geben, treten en bewegen, genesen, heben, gehen, stehen (F)